Thursday, August 23, 2007

Vooroorlogse tram komt terug in Arnhem

foto: collectie Wietze Landman


Rinkelend de bocht door met de gele tram
door Piet Venhuizen

Donderdag, 23 augustus 2007 - ARNHEM (uit De Gelderlander)

Een vooroorlogse tram moet het Arnhemse station gaan verbinden met het nieuwe Nationaal Historisch Museum aan de Schelmseweg. Muziek in de oren van wie met weemoed terugdenkt aan het Gemeente Trambedrijf Arnhem (1911-1944). Zie ook: "Oude trolley of tram naar Arnhemse attracties" door te klikken op http://www.museumtramarnhem.blogspot.com/

Zo reed de tram van en naar de Schelmseweg en zo moet hij weer gaan rijden, volgens de plannen om de historische lijn nieuw leven in te blazen. Foto: collectie Frans Brink

Met een dubbeltje in je knuist kwam je in de jaren twintig per tram de hele stad door. Voor negentig cent reed je een hele week onbeperkt op alle lijnen. Het Gemeente Trambedrijf Arnhem (GETA) hield de tarieven laag, om de trams vol te krijgen. Met succes: in 1926 waren er 8.803.104 passagiers. Arnhem was voor de oorlog een beetje zoals Amsterdam nu: er reden rinkelende elektrische trams door de straten. Ook in de winkelstraten in de binnenstad. Zelfs over de Markt. Nu is Arnhem trolleystad, maar tot 17 september 1944 was Arnhem een echte tramstad. In de negentiende eeuw kon je je per omnibus door Arnhem laten vervoeren. Dat was een wagen met paarden. De eerste die daarmee begon was J.P. Florissen in 1839. Maar in 1881 legde de Arnhemse Tramweg Maatschappij (ATM), een nieuw bedrijf, rails aan van Arnhem naar Velp. Daarop ging een paardentram rijden. De rit tussen de twee plaatsen duurde een half uur. Later werden ook in de stad zelf rails aangelegd. Aan het begin van de twintigste eeuw besloot de gemeente Arnhem zelf het openbaar vervoer te gaan exploiteren. De stad was zo gegroeid, dan moest de overheid zich zelf deze dienst toeëigenen, was de redenering. De ATM werd uitgekocht en snel werd de aanleg van vier lijnen voor elektrische trams ter hand genomen. Afgezien van lijn 1 (een voortzetting van de paardentram naar Velp) liepen ze in die eerste jaren allemaal in en om de binnenstad. De eerste proefrit, in aanwezigheid van burgemeester en wethouders, was op 16 mei 1911. In diezelfde zomer werden alle lijnen in gebruik genomen. In 1912 werd ook de tramlijn naar Oosterbeek (als onderdeel van lijn 1) geëlektrificeerd. De trams waren steevast lichtgeel geschilderd. Conducteurs waren er meestal niet, voor kaartcontrole zorgden de trambestuurders zelf. Ongelukken gebeurden er weinig, al hadden de trams het op het geaccidenteerde Arnhemse terrein soms moeilijk, vooral als in de herfst de bladeren gevallen waren. Aan het begin van de jaren twintig werden de lijnen doorgetrokken tot de rand van de stad. Toen kreeg het tramnet de volle omvang die oudere Arnhemmers zich heden ten dage ongetwijfeld nog herinneren: lijn 2 kwam vanaf de Hoogkamp naar de stad, lijn 3 vanaf het Openluchtmuseum, lijn 4 vanaf de Geitenkamp. Lijn 1 liep, zoals vermeld, al sinds 1912 van Oosterbeek via Arnhem naar Velp. Centraal punt van alle lijnen was het Willemsplein. Op sommige oude foto's zie je daar een wirwar van tramstellen.

foto collectie Wietze Landman

In 1929, op het hoogtepunt van zijn roem, werd het Arnhemse net bediend door zes vierassige motorwagens, 21 kleine en 22 grote twee-assige motorwagens en door zeventien bijwagens (die achter de hoofdwagen meereden). De trams naar het Openluchtmuseum reden steevast over de Cattepoelseweg (zoals nu ook weer het tracé moet worden), maar nooit over de Zijpendaalseweg en de Parkweg. Deze laatste worden nu genoemd vanwege de mooie omgeving. Een kleine concessie, met goede redenen, aan de geschiedenis van een eerbiedwaardig Arnhems instituut.