Thursday, October 22, 2009

De Arnhemse tram door Henk Wiggerts deel 2

Herinneringen Arnhem ’37 – ’44 (deel 2)

We vervolgen de herinneringen van Henk Wiggerts aan het openbaar vervoer in Arnhem in de periode 1937 – 1944.

De railreiniger 36, die de stofzuiger werd genoemd, maakte een oorverdovend dreunend lawaai. Regelmatig was deze wagen in bedrijf te zien. Ook werd hij wel, met uitgeschakelde installatie, als reclame-tram gebruikt. Dit was de enige motorwagen die niet was voorzien van schuin geplaatste voorruiten en de enige twee-asser die was uitgerust met een pantograaf.

Alle twee-assige motor- en bijwagens waren uitgerust met een verende buffer, met uitzondering van de in de oorlog van Amsterdam overgenomen bijwagens, serie 101-109.

Buiten het centrum lagen de rails in het zand. Op de hellingen van de lijnen 2 en 3 gaf dit bij zware onweersbuien problemen. Zoals b.v. in de zomer van 1937 toen er een keer rondom het middaguur zo’n zware onweersbui viel. De baan van lijn 2, op de Bakenbergseweg, werd door het weggespoelde zand volledig ondermijnd. In het dal stond motorwagen 6 tot de assen in het zand. Ondanks het feit dat er met man en macht werd gewerkt, heeft er die dag naar de Hoogkamp geen tram meer gereden. Wagen 6 heeft op de genoemde plaats overnacht.

Ook lijn 3 had, vooral op de Hommelseweg bij de Dalweg, nog wel eens problemen. Hier lag een overloop-wissel, dat dan vol met zand spoelde.
In Oosterbeek liep het wissel naar de T.O.L.-lijn nog wel eens vol zand.

Een andere vertraging in de tramdienst werd, zij het alleen in de spitsuren, veroorzaakt door Arnhems enige stoplicht bij de Velperpoort.

De meest opmerkelijke voertuigen in die tijd waren toch de drie De Dion Bouton-bussen van
Lijn A. Met hun houten carrosserieën, koperen radiateur en grote wielen, kwamen ze toen al bijzonder aftands over. Op zeer grote afstand waren de brullende motoren al te horen. Vooral de beklimming van de van Heemstralaan was een belevenis.

Het interieur bestond uit, zoals bij de tram, met ratan beklede banken. Links een langsbank, rechts dwarsbanken. Bij het openen van de deur kwam er een opstap met twee treden naar buiten.
Dit openen van de deur verliep niet altijd vlekkeloos. Een chauffeur die de deur niet open kreeg gebruikte een keer net iets te veel geweld, waardoor de hele ruit eruit vloog. Deze man werd dan ook prompt door ons ruiten-tikkertje genoemd.

Op de volgende bladzijde staat een foto van een van de kleine De Dion Bouton-bussen, serie 39-41, op de tijdelijke lijn 6 naar Klarendal. Deze lijn is maar kort in gebruik geweest. Daarna zijn deze bussen op lijn A naar de Hoogkamp gebruikt. Het lijn”nummer” bestond ook uit een rond bord, maar dan rood met een witte A.


Arnhem, Willemsplein in 1925
Foto: verzameling Eduard Bouwman

Er reden in 1937 ook nog andere ouderwetse voertuigen in Arnhem, zoals vuilniswagens met koperen radiateur en kettingaandrijving. Ook de wagen, met paard, voor het vervoer van arrestanten, die nu deel uitmaakt van de collectie van het N.O.M., was regelmatig in het straatbeeld te vinden.

Het heuvelachtige karakter van Arnhem was er de oorzaak van dat er in relatie tot andere steden minder van de fiets en meer van de tram gebruik gemaakt werd. Van deze terrein- gesteldheid was ook een ander stukje Arnhemse folklore het gevolg, namelijk het gebruik van de pony-melkwagentjes van de C.A.M.I.Z., die dagelijks in alle wijken te zien waren. Zij vormden voor toeristen een bezienswaardigheid.

De Nederlandse Buurtspoorweg Maatschappij, die de tramlijn Amersfoort – Zeist – Doorn –Rhenen - Arnhem exploiteerde, had per 1-1-1937 de tramdienst op het traject Rhenen -Arnhem, door bussen vervangen.
De dienst op de lijn door Oosterbeek-Laag, Westerbouwing, Heveadorp, werd echter nog korte tijd door de N.B.M. met trams gereden.?
Het was eind januari 1937 toen ik op de Oude-Kraan, bij de oude haven in Arnhem, een tramstel van de N.B.M., met een koersbordje Oosterbeek-Laag aantrof, bestaande uit een vierassige motorwagen met een vierassige bijwagen. Het was koud, zodat de verwarming moest worden gestookt. Die bestond uit een bij het middenbalkon, buiten de wagen hangende kachel, die juist door de conducteur met bruinkoolbriketten werd opgestookt.
Deze conducteur droeg een uniform van donker bruin ribfluweel. Als vertreksein gebruikte hij een grote koperen hoorn.
Kort daarna is de dienst op deze T.O.L.-lijn overgenomen door de G.E.T.A. In verband met aanpassingen is heel kort met bussen gereden. Hiervoor zijn de De Dion Bouton bussen
serie 76-79 gebruikt.

In het voorjaar van 1937 heb ik nog wel een aantal malen een N.B.M. motorwagen met een paar platte goederenwagens op Onderlangs zien rijden, om de N.B.M.-remise aan de Boterdijk leeg te halen.

Omstreeks Pasen 1937 is de tramdienst door de G.E.T.A. begonnen.?
Als lijnnummer werd de aanduiding Oosterbeek-Laag aangehouden. Bij grote drukte werd de T.O.L.-lijn gekoppeld aan de pendeldienst van lijn 1. Er werd dan gereden van de Bronbeeklaan naar Kievitsdel, onder lijnnummer 1. (Om de andere wagen, in een 20 minuten dienst).
De T.O.L.-lijn was enkelsporig, met behoudens bij het eindpunt Kievitsdel, slechts twee wisselplaatsen. Eén bij de Westerbouwing en één op de v.d. Molenallee, ter hoogte van het tegenwoordige politiebureau.
Omdat de T.O.L.-lijn donkergroene koersborden had, kon de groene schijf, zoals genoemd bij lijn 2, niet worden gebruikt. Hiervoor in de plaats kwam een iets grotere schijf, voorzien van een handvat, in het wit met daarop een zwart kruis.

In Oosterbeek eindigde lijn 1 bij hotel Schoonoord. Het gehele traject in de bebouwde kom van Oosterbeek lag in het midden van de weg. De N.B.M. maakte gebruik van dezelfde sporen. Na het eindpunt van lijn 1 maakte het spoor met een S-bocht een zwenking naar de rechterkant van de weg om de route naar Heelsum te vervolgen. Na het opbreken van de N.B.M.-sporen is het gedeelte tot Hartenstein blijven liggen. Het was de bedoeling lijn 1 via dit enkelsporige baanvak tot Hartenstein te verlengen. Rijkswaterstaat wilde alleen toestemming geven, als er een geheel nieuw spoor in het midden van de weg werd aangelegd. Nu was het gehele traject vanaf de Oranjestraat tot Oosterbeek eigendom van de N.B.M. De G.E.T.A. betaalde aan de N.B.M. huur voor het gebruik De problemen voor de verlenging van lijn 1 waren zo groot, dat er van deze verlenging werd afgezien.

Reeds in de jaren twintig ontstond het plan een ringtramlijn door de toenmalige buitenwijken aan te leggen. Als voorbereiding werden langs de Sonsbeekweg, Apeldoornseweg, Dalweg (middenberm), Thomas à Kempislaan en Huighenslaan, ruiterpaden aangelegd met de achtergrond hier te zijner tijd tramrails in te leggen. Het plan is mede door de crisisjaren nooit doorgegaan, maar de betreffende ruiterpaden hebben er tot ver na de oorlog gelegen.

In oktober 1937 kwamen er naast nieuwe vuilniswagens, nieuwe bussen.
Met veel vertoon werden deze bussen, bestemd voor lijn A, geïntroduceerd. Het waren Ford-Trambussen, voorzien van een carrosserie van Verheul, serie 80-82. Het moderne interieur, lichtgrijs met banken, bekleed met blauw kunstleer, in dezelfde opstelling als in de latere trolleybussen, was voor Arnhem een ongekende vooruitgang. De chauffeur zat naast de motorkast die ook als betaaltafel diende. De lange gebogen versnellingspook was niet gemakkelijk te bedienen. Bij het terugschakelen moest nog tussengas worden gegeven.
Een probleem vormden de bagageplanken aan de zijkanten. Veel passagiers hebben hier hun hoofd aan gestoten.
De bussen 39-41 zijn toen direct voor sloop afgevoerd.